Ooievaar zoekt slaapplek
door Harm Jansen
25072020 De zonsondergang verkleurde de lucht. Vier hoge masten stonden verticaal op de kim. De ruimte eronder werd begrensd door kleine verhogingen, waarbinnen schapen liepen. Het leek wel een schip op een groene zee. De Ark van Noach verzonken in Gronings gras. Vogels met een spanwijdte van ongeveer twee meter kwamen aanvliegen en streken op de masten neer. Geklepper doorkruiste het gemekker van de ooien daaronder. Ooievaars zochten een slaapplek.
Aan de top van elke mast zaten twee schijnwerpers. Er was dus maar plek voor twee per mast. Welteverstaan met de vleugels ingeklapt. Het beloofde een onrustige aanloop van de nacht te worden. Aan de top zag je af en toe geklapwiek van vleugels en hoorde je luider geklepper. Een derde vogel werd niet geduld. De verliezers dropen af. Twee daarvan streken elk op een lantaarnpaal in de buurt neer.
Een vogel balanceerde op de dwarsbalk van die paal als een jonge turn(st)er. Hij/zij ging beurtelings van het ene been op het andere staan. De vogel ooievaarde op zijn eigen mast met lange, dunne spillebenen. Het leek wel alsof hij de soortgenoten om ooievaarskuitenvet naar een andere plek wou sturen. Alsof hij ze voor de gek hield. Zo van: “Kom dan, hier heb je ruimte.” Alsof hij ze van het nachtkastje naar een andere slaapkamermuur wilde sturen.
De weg onder de lantaarnpaal was verkeersloos, vrij van knorrende beesten: auto’s, motoren en tractoren. De lucht leek schoon. Een E-bike zoefde geruisloos langs als een haas met een behelmd en bebrild hoofd, die tegen de acculoze, fotograferende, vogelende fietser de woorden sprak: “Mooi dichtbij.” Woorden die in de nieuwe 1,5 meter maatschappij een andere lading hadden gekregen, ook al hadden ze betrekking op de afstand van de fotograaf tot de vogel en niet tot de E-biker. Leuke woorden, die de afstand tot de andere fietser overbrugden en een vorm van verbinding brachten. Het leek trouwens alsof in de tijd van de geboden afstand tussen de mensen de afstand tussen mens en dier kleiner was geworden. Dat had vast te maken met de pitstop in de ratrace. De fietser had ook haas en ree nog nooit zo mooi dichtbij voor de lens gehad.
De ooievaar keek onverstoord naar beneden, naar een kikker in de berm of een billboard, waarvan de tekst wellicht later op de foto was te lezen. De maan had ondertussen voor verlichting in de schemering gezorgd. De dimmer had het licht nog niet op volledige sterkte gezet. Zouden de ooievaars met de verlichting van de lantaarnpalen, laat staan van de masten wel een oog dicht doen?
De fietser wou het liefst zonder de dynamo aan het voorwiel te drukken naar huis gaan. Hij zou de ooievaar thuis nog wel in de spotlights zetten. Hij nam een voorlopig afscheid: “Ooievaar vaarwel.”
Die zin kwam in hem op door het Duitse woord voor Ooievaar: Adebar. Ade ging even door zijn hoofd als adieu. Het achtervoegsel -bar, Nederlands “- baar” zou dan zoiets betekenen als “in staat te dragen”. “In staat afscheid te dragen”? Vast en wel. De vogel komt volgend jaar wel weer terug. Dan konden ze elkaar weer ontmoeten. Mooi bedacht, maar de woordverklaring is anders.
Hij herinnerde zich ook de Adebarsteine, waarvan zich er een paar op het Duitse eiland Rügen zouden bevinden. Volgens een sage zouden Ooievaars baby’s uit de Oostzee op deze stenen te drogen hebben gelegd om ze vervolgens bij de moeders thuis te brengen. Dat deze sage nog altijd leeft, zien we aan de afbeeldingen van een Ooievaar op een geboortekaartje of aan een gefiguurzaagd houten exemplaar, dat een baby aan de snavel draagt, in de voortuin. “In staat nieuw leven te dragen”. Of die snavel zoveel gewicht aankan? Een sterke Stork.
Qua woordherkomst is er ook het oude woord odaboro; od of ot staat voor “rijkdom of geluk” en boro staat voor “dragen, brengen, tevoorschijn brengen”. Nieuw leven is geluk, is rijkdom. De Ooievaar, in het Gronings Eiber of Aibert is de “Geluksbrenger”. Zijn aankomst in de lente maakt ons blij.
Een andere verklaring gaat terug op het Oudgermaanse woord: udafaran; uda of ud is “vloed, vocht, zee”. Het zou kunnen duiden op de moerassen en natte weilanden waarin de Ooievaar zijn voedsel zoekt. faran betekent „gaan“; Adebar is de vogel, die door het moeras gaat. De manier van gaan is “stijf” oftewel sterg, een oud woord, waar het Duitse Storch en Nederlandse Stork van afgeleid zijn.
De fietsende vogelaar reed ondanks “stieve poten” van langere tochten overdag ook nog wel eens langs de groene zee met de vier opdoemende masten en aangrenzende palen. Het groene zeegras werd door de ooien kort gehouden, om ’s winters bij voldoende vorst te veranderen in een ijsbaan, waarop de lichtmasten ’s zomers geen licht verspreiden. De Ooievaars hadden hoogstwaarschijnlijk een rustige en donkere slaapplek. Ze konden altijd nog schaapjes tellen. Witte vlekken op het asfalt bij de lantaarnpaal, waarop de Ooievaar ooievaarde, maakten duidelijk dat hij de eigen slaapplek niet bevuilde. Dat was al in het ouderlijk nest aangeleerd.
De billboardtekst onderaan die paal gaf hoop voor de toekomst: “Let’s Meet Again”